Geen zorgen! Ik ben niet wanhopig. Het voorstel dat ik in de vorige column deed om Nederland tijdelijk de eindverantwoordelijkheid voor het bestuur van Bonaire te geven zagen sommige mensen als een wanhoopspoging. Dat is het niet, integendeel, meer dan een jaar geleden schreef ik op Facebook dat de situatie met twee overheden op een klein eiland niet werkte en stelde ik voor tot één bestuurslaag te komen en een nieuw bestuursmodel te ontwikkelen. Ik had toen nog niet in mijn hoofd om Nederland een aantal jaren de eindverantwoordelijkheid te geven en op basis van een Marshall-plan van Bonaire een modeleiland te maken. Dat idee heeft zich pas uitgekristalliseerd toen staatssecretaris Knops van Koninkrijksrelaties de laatste maanden sterke signalen begon af te geven dat Den Haag het gebrek aan ‘goed bestuur’ spuugzat was. Begin juli zwaaide hij bij een bliksembezoek aan Bonaire nog met een gele kaart en veel mensen verwachtten dat hij bij zijn volgende bezoek in september de rode kaart zou uitdelen. Tenminste een aanwijzing. Misschien dat tijdens de zomervakantie achter de schermen een revolutionair verbeterproces bij de eilandelijke overheid is gestart, maar verbazend genoeg was er van die zo-kan-het-niet-langer houding van de staatssecretaris na de vakantie nog maar weinig over. Mijn inschatting is dat Knops tegemoet is gekomen aan de wensen van het bestuurscollege dat hem in juni nog had laten weten geen animo te hebben om zaken aan te pakken of prioriteiten vast te stellen: want vanaf oktober is het verkiezingstijd en doen we niets meer.
Ik ben niet wanhopig, maar heb wel degelijk last van het sentiment van fatalisme dat volgens een onderzoek van Comité voor de Rechten van de Mens onder de bevolking leeft. We zijn in een fuik gezwommen, die gaandeweg zo nauw is geworden dat je geen kant meer uit kunt. Waarbij ik constateer dat vrijwel iedereen op Bonaire dat ook maar gewoon heeft laten gebeuren, de enkelingen die probeerden het tij te keren, kregen maar weinig bijval. Pas als er voldongen feiten liggen en besluiten zijn genomen, ontstaat er verzet en worden de woorden groter. Te laat.
Mijn voorstel om Nederland een aantal jaren de eindverantwoordelijkheid voor het bestuur van Bonaire te geven komt voort uit een nuchtere analyse van de fuik waarin we zijn beland en hoe we daar zonder al te veel kleerscheuren uit kunnen komen. Kwaadheid, cynisme, het trekken van de raciale kaart, we komen er geen stap verder mee.
In de vorige column schreef ik al dat sommige mensen mijn voorstel als ‘koloniaal’ zouden kwalificeren, waarbij ik tegenwierp dat de huidige situatie dat ook al is. Laat me dat verduidelijken. De kern van kolonialisme is dat land A een beslissende macht heeft over een gebiedsdeel B waar de inwoners niet dezelfde sociale rechten en plichten hebben als in land A. Om die reden kan op grond van internationale regelgeving (Verenigde Naties) bij dekolonisatie alleen maar integratie binnen het moederland plaatsvinden wanneer de inwoners van de kolonie gelijkwaardig worden aan de burgers in het moederland, Frankrijk heeft voor die constructie gekozen met zijn overzeese departementen. De integratie van Bonaire (Sint Eustatius en Saba) in 2010 binnen Nederland is een onvolledige integratie; inwoners van de eilanden hebben geen gelijke rechten als in Europees Nederland en die ongelijkheid is een jaar geleden zelfs in de Grondwet verankerd. Tweederangsburgers. Op Bonaire is de Nederlandse Rijksoverheid de belangrijkste overheid: 85% van het budget dat voor het eiland beschikbaar is, wordt uitgegeven door departementen in Den Haag die de beleidskeuzes maken en prioriteiten stellen. De overige 15% komt in de vorm van een Vrije Uitkering (vergelijkbaar met een uitkering uit het Gemeentefonds) naar de eilandelijke overheid. Uit onafhankelijk extern onderzoek is bekend dat de Vrije Uitkering te laag is, maar Den Haag is niet van plan dat budget te verhogen. In discussies komen er altijd allerlei argumenten op tafel om die ongelijkwaardigheid te vergoelijken en in Den Haag wordt steevast ontkend dat er sprake is van kolonialisme. Struisvogelpolitiek. De niet te ontkennen ongemakkelijke waarheid is dat in Caribisch Nederland sprake is van een koloniale situatie. Ik denk dat je dat als parlementariër niet moet willen, maar wonderlijk genoeg heeft nog niemand in politiek Den Haag zich daar ooit maar een seconde druk om gemaakt. In een volgende column kom ik daar op terug.
Wanneer Nederland tijdelijk de eindverantwoordelijkheid voor Bonaire zou nemen, verandert er feitelijk niet zoveel. In plaats van voor 85% bestuurt Nederland het eiland dan voor de volle 100%. We kunnen stemmen voor de Tweede Kamer, niet dat dat enig effect heeft omdat het aantal kiesgerechtigden op Bonaire veel te gering is om invloed uit te oefenen op de samenstelling van de Kamer, en voor Provinciale Staten is sinds vorig jaar een oplossing bedacht met een Kiescollege. Als ik kijk naar de verkiezingen voor de eilandsraad sinds 2010 moet ik constateren dat partijen talloze beloftes doen, maar daar in de praktijk niets van terecht brengen en vooral bezig zijn met het behartigen van hun eigen belangen. Ik heb de afgelopen weken nog eens de vele rapporten gelezen die de afgelopen jaren zijn verschenen over de lokale overheid (ambtelijk en bestuurlijk). Niets wordt er mee gedaan, liever voor eigen belangen opkomen en een bestuurscollege ten val brengen, dan ergens ook maar serieus werk van maken. Het algemeen belang is ver te zoeken en ik heb geen enkele illusie dat de volgende eilandsraadverkiezing ook maar tot enige positieve verandering zal leiden.
Ben ik dan zo enthousiast over hoe de Haagse ministeries het hier doen? Nee, zeker niet. Het probleem werd al in 2008 in een advies van de Raad van State voorzien: stuur geen rijksambtenaren die zijn veel te hoog-beleidsmatig bezig. Stuur liever mensen die de gemeentelijke praktijk uit eigen ervaring kennen. Het kabinet besloot anders en stuurde juist wel een bataljon rijksambtenaren als kwartiermakers om Bonaire voor te bereiden op de integratie. Ik zeg er meteen bij dat mijn mening over het functioneren van ‘Nederland’ genuanceerd is. Wat me opvalt is, dat als Nederland als enige verantwoordelijk is voor een bepaalde taak, dat dan de grootste verbeteringen worden gerealiseerd. Soms met vallen en opstaan en kon het wellicht sneller en goedkoper maar de resultaten zijn er: onder andere de belastingheffing, het gevangeniswezen, de politie, gezondheidszorg en onderwijs. Waar rijksoverheid en eilandelijke overheid echter een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben of elkaar nodig hebben zoals met sociale zaken, infrastructuur of landbouw, gaat het mis. Het patroon is dat voor Nederland het functioneren van de eilandelijke overheid keer op keer een excuus is om geen verdere stappen te zetten of om met geld over de brug te komen. ‘More for more, less for less’. Ik kan me ook wel wat voorstellen bij het wantrouwen en de frustratie tussen beide overheden. Zo heeft het ministerie van EZK de totstandkoming van een toeristisch masterplan gefinancierd, maar zonder een aantal acties vanuit het bestuurscollege komt van dat veelbelovende plan weinig terecht.
Armoedebeleid is bij uitstek een gezamenlijke verantwoordelijkheid, waarbij het kabinet een grote verantwoordelijkheid bij de lokale overheid legt. Kansloos. Mijn overtuiging is dat als Nederland eindverantwoordelijk wordt voor het armoedebeleid op Bonaire er veel meer mogelijkheden komen om wat aan deze problematiek te doen, zonder een voortvarende aanpak worden de verschillen tussen rijk en arm alleen maar groter en raakt deze kleinschalige samenleving nog verder gepolariseerd. Niet dat dit betekent dat er meteen rijksambtenaren en consultants deze kant op moeten komen; juist niet, er is een schat aan praktische ervaring beschikbaar bij een aantal gemeenten die een actief armoedebeleid voeren.
En ja, zoals met armoedebeleid zijn er meer beleidsterreinen waarbij ik verwacht dat, als Nederland daar een paar jaar eindverantwoordelijk is en ambtenaren kan aansturen, daar in Haagse terminologie ‘betekenisvolle’ resultaten behaald kunnen worden. Waarschijnlijk is er in Den Haag weinig animo om een tijdje die rol op zich te nemen; als het niet lukt zijn er geen excuses meer. Maar volgens mij is het de enige manier voor Bonaire én Nederland om uit die beklemmende fuik, die de onderlinge relaties steeds meer verziekt, te komen.