kop

Tropisch Holland

 

Sinds oktober vorig jaar heeft Nederland er spectaculaire wandel- en fietsgebieden bij: de Antilliaanse eilanden Saba, Sint Eustatius en Bonaire. Deze nieuwe Nederlandse gemeenten bieden onder andere een vulkaankrater, vochtig nevelwoud en een fietspad langs zee.

 

Bonaire was nog maar nauwelijks Nederlands geworden, of de eerste ambtenaren stonden al klaar met plannen voor fietspaden. Maar of een Bonaireaanse moeder wil dat haar kinderen alleen naar school fietsen, valt te betwijfelen. Ze zet ze het liefste zelf voor de deur af. Toerfietsers zullen wél blij zijn met de plannen. Bonaire is een ideaal fietseiland, maar hier en daar mag er wel een verharde verbinding bij komen.

Arno van Aalst en Willeke Dolman wonen sinds kort op Bonaire. Als verwoede fietsers kennen ze de fietsmogelijkheden van het eiland inmiddels op hun duimpje.

Van Aalst wil een gevarieerd beeld geven van het eiland en stelt voor om bij de Toeristenweg te beginnen. Geen drukke weg vol toeristische attracties; integendeel, het is de mooiste weg van het eiland die uitsluitend door onbebouwd landschap voert. Links blikkert de blauwe zee, rechts kijk je uit op grillig gevormde grotten, zuilcactussen en veel groen; met dank aan de overvloedige regenbuien.

Van Aalst is zo gewend aan fietsen op Bonaire, dat hij een achteropkomende auto bij wijze van spreken al hoort, voor deze zichtbaar is. Maar vaak hoeven we niet uit te wijken, het is lekker rustig en we kunnen volop genieten van de omgeving en de visarenden die boven zee op vis jagen. Klimmen is er nauwelijks bij en zo vroeg op de dag is het heerlijk relaxed fietsen.

Na 8,5 kilometer, net voor het olieoverslagbedrijf ons uitzicht dreigt te verpesten, buigt de weg naar rechts af. Een schilderachtige weg voert langs het zilte Gotomeer, waar flamingo’s in het water waden op zoek naar pekelkreeftjes en slakken. Van Aalst wijst naar de Brandaris op de achtergrond, met 241 meter de hoogste heuvel van het eiland. De berg ligt net als het Gotomeer in het Natuurpark Washington-Slagbaai, waar je prima kunt wandelen.

Op tijd waarschuwt Van Aalst voor een gemeen steile klim, die uitkomt bij een fraai uitzichtpunt. Vooruit dan maar: versnellingen aanpassen, goed doortrappen en zweten. Boven aangekomen kijken we uit op Rincon, het oudste dorpje van het eiland. Van hieruit liepen eens de circa 500 overheidsslaven elke week naar de zuidkust om in de zoutpannen te werken. Daar sliepen ze in kleine hutjes en op zaterdag wandelden ze weer terug.

Na een drankje in de Rose Inn, waar ook prins Willem-Alexander ooit lunchte, stelt Van Aalst voor om voor de afwisseling een „stukje onverhard” te doen. Over een stenig pad gaat het naar de winderige noordkust.

Hier geen lieflijk gladde zee, maar hoge golven en een desolate vlakte met rotsformaties, bolcactussen en ezels die ons verbaasd aanstaren. Een kaarsrechte rij windmolens levert sinds kort energie.

Tegen de oostpassaat in gaat het naar de grotten van Boca Onima, waar indianen raadselachtige tekeningen hebben achtergelaten.

Na 22 kilometer beseffen we dat fietsen in de brandende tropenzon een forse aanslag doet op je uithoudingsvermogen. Dus als Dolman aanbiedt om de fietsen in de bestelwagen te gooien, nemen we dat aanbod graag aan. Want door het omrijden langs de noordkust zouden we nog een flink stuk naar ons uitgangspunt moeten terugrijden. Maar dat Bonaire de fietser voldoende afwisseling biedt, is wel duidelijk.

Voor het betere wandelen vliegen we via Sint Maarten naar Saba en Sint Eustatius. Dit laatste eiland (21 km²) biedt met twee nationale landparken een keur aan wandelmogelijkheden. Het spannendst is de tocht vanaf de kust tot aan de top van de (slapende) vulkaan en dan de krater in. De 600 meter hoge vulkaan heet The Quill, een verengelsing van het Nederlandse ’kuil’.

We beginnen bij het hoofdkwartier van Stenapa, de beheerder van de nationale parken. Hier kun je meteen de verplichte wandelpenning kopen voor zes dollar. Van de opbrengst onderhoudt Stenapa de paden.

Via de verlaten straten van Oranjestad duiken we het bos in en gaan geleidelijk heuvelopwaarts. Halverwege menen we bijzondere vogels te zien, maar het blijken doodordinaire kippen. Ontsnapt aan de satéprikkers zijn ze het bos in gevlucht. Kakelend rennen ze voor ons uit.

Boven aangekomen kijken we uit over een weelderig begroeide krater met boomkruinen in alle mogelijke tinten groen. In het licht van de late middagzon zien we aan de overkant de afgebrokkelde kraterranden. Daaronder lonkt de krater. Een door Stenapa aangelegde houten trap lijkt de afdaling gemakkelijker te maken, maar allengs wordt het een avontuurlijke klauterpartij over enorme rotsen en afgebroken stukken kraterrand.

Als we dieper afdalen maakt de aangename koelte van de vulkaantop plaats voor een zweterige hitte. De T-shirts plakken aan onze lijven wanneer we door de dichte begroeiing lopen van olifantsoren, mossen, lianen, varens en orchideeën.

Op 300 meter diepte komen we de meest bizarre boomformatie van Nederland tegen: een ficus en een kapokboom met reusachtige plankwortels zijn in een innige omhelzing verstrengeld. Ze worden daarom ook wel ’Adam en Eva’ genoemd.

Wanneer we vanaf de top weer afdalen richting kust, zien we in de verte het silhouet liggen van het nóg groenere buureiland Saba (13 km²), vijftien minuten vliegen verderop. Daar ligt de hoogste berg van Nederland: de 877 meter hoge Mount Scenery. Er zijn weinig toeristen die de vermoeiende tocht omhoog niet maken, al was het maar vanwege de spectaculaire apotheose. Want op de top dansen vrijwel voortdurend dampige nevelslierten rond de bomen. Daardoor druipen deze van het vocht en vechten de planten er om een plekje op de natte takken. Bromelia’s, varens, orchideeën, mossen, zelfs jonge bomen kiemen er vrolijk op los en zo lijkt elke boomtak een hangende tuin.

Hoe spectaculair dit ook is, de Sandy Cruz-wandeling is nog gevarieerder, en zeker niet zwaarder. Je moet alleen een lift zien te krijgen naar het dorpje Hell’s Gate, waar de wandeling begint. Lopen kan ook. Weliswaar loop je dan over Saba’s enige weg, onderweg kun je volop genieten van het uitzicht op de popperige houten cottages met groen-witte luiken en rode daken.

De weg is overigens door de Sabanen zelf aangelegd onder leiding van Lambert Hassel, die een schriftelijke cursus wegenbouw had gevolgd. Vóór die tijd waren de dorpjes met elkaar verbonden door in de rotsen uitgehouwen traptreden.

Voorbij Hell’s Gate passeren we enkele kleine akkers voordat een smal pad langs woudreuzen met lianen omhoog kronkelt. Op de grond het lichte groen van varens, nog maar net aan hun bosleventje begonnen. Plotseling de doordringende geur van wilde citroenen, die puisterig geel aan de bomen hangen. Stille getuigen van vroegere landbouwactiviteiten. En net als je ogen aan het donkere bos gewend zijn, verschijnt er een vlakte vol boomvarens met kantachtig groene bladeren.

Om terug te keren naar ons beginpunt pakken we vanaf Troy Hill de Bottom Mountain Trail op. We klauteren steil omhoog en zien ineens een heel ander Saba: open landschap met grasland en grazende koeien. Zo heeft deze oertropische gemeente toch nog iets gemeen met veel Hollandse dorpen in de polder: gras en koeien.

 

 

TROUW, Jeannette van Ditzhuijzen